De installatie, Sechs weisse Studen, bestaat uit twee ruimtes waar de beiden vloeren sneeuwwit gezeefd zijn met zeeppoeder.
De onberispelijk wit gezeefde ruimte, een sneeuwwitte deklaag met zeeppoeder, lag klaar, te wachten op dat wat komen ging. In één etmaal liep men, het toegestroomde publiek, de vloer kaal. Zeeppoeder veranderde in een keihard oppervlak van bulten en klonters. De onderliggende dekplaten, door de kunstenaar aangebrachte vloeren werden zo opnieuw zichtbaar, een blauwdruk van de route, de intensiteit van hoe het werk te willen ervaren, blootgelegd.
De twee kinderfietsjes, ondergeboetseerd in zwarte was, stonden zo opgesteld dat ze in een cirkel elkaar, indien in beweging, net niet konden raken. Het op zoek zijn naar evenwicht, het afscheid nemen van de onschuld gaat over het willen meten, opmeten; beheersbaarheid. Wanneer kun je zonder, neem je afscheid van de ondersteunende zijwieltjes, verlies je het kind, de onbevangenheid, een deel van de onschuld, het niet veroordeeld kunnen worden.
De afbeeldingen van padden aan de muur staan centraal voor reinigen. Met z'n allen zijn ze in staat grote ruimtes, kelders, kassen van kwekers van ongedierte te ontdoen.
Op een glasplaat, dwars over twee op de muur geschilderde padden gemonteerd, ligt een kompas en staat een gazen kommetje met water, die beiden naar “Museum Haanwijk”, een biotoop in Nederland, verwijzen. Naar de herkomst van dit water.
Sechs weisse Stunden, het spel van de metaforen.